vrijdag 15 mei 2020

Ontering

Het was diep in de nacht en ik zat zoals zo vaak aan mijn bureau te schrijven. Voor mij niet ongewoon omdat juist in de nacht gedachten, geschreeuw en taferelen voor mijn ogen mijn hoofd laten barsten.
Het helpt dan om het conglomeraat van deze informatie op een papier te laten vloeien. Op de achtergrond speelde klassieke muziek, deze keer romantische pianomuziek van Schubert. Maar ik merkte al gauw dat het anders was dan anders. Ik nipte aan de hete thee en genoot van de warmte in mijn buik, het was erg koud. Na een tijdje liep ik naar het venster om een blik op de stilte van de ijskoude nacht te werpen.
Het sneeuwde en de straat achter mijn huis zag eruit als witte onschuld.
Geen voetafdrukken en geen autobandsporen, het was een perfect wit dekkleed. Heimelijk en in eenzaamheid lachte ik in mezelf en mijn adem besloeg het venster, het was drie uur.

Even nadat ik weer was begonnen te schrijven hoorde ik een geluid dat me vreselijk irriteerde, het klonk als een giftig gemompel op een van mensen zoemende marktplaats.
Ik schudde met mijn hoofd om het geluid als een insect te verjagen maar het geluid kwam terug, het was nu veel duidelijker. Het was een agressief sissend, intimiderend grommend en eng geluid. Ik concentreerde me op het geluid en hoorde geschreeuw maar ook woedende verwensingen en bedreigingen. Al zoekende op de bodem van mijn herinneringen, ideeën en associaties vond ik de geluidscoulisse maar wist niet waar ik deze ooit eerder had gehoord.
Plotseling, alsof een etiket van de stof verlost, wist ik het weer. Het was een mensenmassa die de straat op waren gegaan om een monster te lynchen of een heks te verbranden. Het waren stemmen van collectieve hysterie!

Het was half vier, ik wreef me door de ogen en perste mijn handen stevig voor de oren.
Het leek even stil maar toen ik de handen weer wegnam was het geluid aangezwollen tot een oorverdovend lawaai van een mensenmassa die direct achter mijn huis leek te staan.
Ik keek door het venster en, zoals ik het al in mijn hoofd had gezien, stond er een schreeuwende, vuisten-zwaaiende en spugende mensenmassa achter mijn huis.
Hun voeten hadden de sneeuw geplet en het glanzende wit was onder hun bonte kleding en gezichten begraven. Net toen ik me afvroeg wie deze oproer gold vloog een, met woede en zeer krachtige gegooide, steen door mijn vensterruit en werd ik getroffen door de ijzige kou die naar binnen kwam. De stemmen waren nu duidelijk en ik hoorde de massa schreeuwen: ‘Kom naar buiten of we komen je halen.’ Ik trok het venster open en schreeuwde de massa toe: ‘Wat heb ik jullie gedaan, dit is toch waanzin.’

De papieren op mijn bureau vlogen door de kamer, haastig raapte ik ze op.
Ik kleedde me aan, liep de trap naar beneden, door de tuin, opende de deur van de tuinschutting en mengde me onder de mensenmassa. Maar nog voordat ik iets kon zeggen begonnen de mensen mij te slaan, te krabben en reten mij de weinige kleren van het lijf.
Geheel ontkleed werd ik getrapt en op mij ingeslagen. Ik voelde de warmte van hun ademhaling, de vuisten op mijn lijf en als laatste de ontering waarna het geluid werd afgesteld en ik het bewustzijn verloor.

Enkele uren later stond ik bloedend op uit de dood, strompelde door de tuin, liep het huis in en kroop de trap op.
Uitgeput en vernederd viel ik aan mijn bureau in slaap en sliep de slaap van een nog-dode.
Toen ik wakker werd keek ik door het raam. De vensterruit was weer heel en de mensenmassa verdwenen.

Nieuwe sneeuw had het bloed bedekt maar niet de onterin
g!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten