zondag 26 juli 2020

Mijnwerkersromantiek

Ik blader een beetje in een boek over het mijnwerkersverleden in Limburg.

Een mijnwerkersboek met mooie, idyllische plaatjes en dito teksten over het leven en werken in de mijnstreek.

Lachend naakte mijnwerkers met zwarte gezichten, kwebbelende, vrolijke mijnwerkersvrouwen die de was deden en schijnbaar onbekommerd spelende kinderen.

Mijn herinneringen aan mijn jeugd in de mijnwerkersstreek maar ook het leven en wonen in een mijnwerkerskolonie zijn grotendeels verdwenen.
Heel af en toe komen er brokstukjes terug, kleine stukjes die mij helpen de puzzel van het mijnverleden te completeren.
Ook nu gaan mijn gedachten weer terug en probeer ik kleine brokstukjes uit mijn herinneringen op te halen. Helaas hebben deze herinneringen niets gemeen met de mooie plaatjes en teksten in het boek.

Bazen waren gewoonlijk mensen geboren in een betere sociale omgeving die het geluk hadden om na de lagere school nog een opleiding of cursus te volgen en/of gewoon een kruiwagen hadden.
Ze hadden dus niet altijd meer hersenen dan Jan doorsnee!
Daarnaast had je ook nog bazen onder de doorsnee mijnwerkers.
Dit waren verbale mijnwerkers die het ellebogenwerk beheersten.
Zij kregen dan iets meer verantwoordelijkheden en werden hulpbazen.
Het verantwoordelijk mijnmanagement maakte handig gebruik van deze strategie die zorgde voor heel veel angst maar nog meer productie.
De hiërarchie op de werkvloer was soms dodelijk!

Met uitzondering van het midden- en hoger management waren de bazen op de werkvloer dus geen mensen die geleerd hadden mensen respectvol,  integer te behandelen en aan te sturen.
Integendeel, ze moesten er alleen voor zorgen dat er, koste wat het kost, genoeg werd geproduceerd.
De veelal gefrustreerde en beledigde mijnwerkers kwamen na de dienst uitgeput thuis en hadden dan weinig oog en oor voor andere zaken.
Heel vaak leefden ze hun frustraties uit aan echtgenotes en kinderen die dan meteen wisten dat het onbekommerd spelen was afgelopen!

De mijnwerkers woonden in huisjes die, als barakken gepositioneerd, naast- en achterelkaar stonden. Het waren kleine huisjes met een stukje tuin om groenten te verbouwen en om een bak te timmeren of te metselen waarin je het kolenslik kon stouwen. Iedereen liep bij iedereen naar binnen en over alles werd er gesproken. Maar er werd niet gesproken over hun leefsituatie, over huiselijke mistanden en het gemis aan geluk en liefde.

Ik sluit mijn ogen en vind mezelf terug in de mijnwerkerskolonie.
Luisterend hoor ik de geluiden van onheil, voel de onmacht en ben dan weer voor even terug in de realiteit achter de façade van geluk, terug in de doofpottentijd, terug in de tijd van…

prekende geloofsmissionarissen
huichelende en liegende notabelen
vloekende mijnwerkers die hun frustraties botvierden in de kroeg, in verenigingen en thuis
schreeuwende en kermende mijnwerkersvrouwen die, getuige hun blauwe plekken en builen, schijnbaar altijd en overal ergens tegen aanliepen
afwezig spelende kinderen, kinderen met schaamte in hun angstige ogen, kinderen die niet mochten en nog steeds niet mogen


Het boek heb ik inmiddels dichtgeslagen maar de donkere achterkant van deze mijnwerkersromantiek zal mijn gedachten nooit meer verlaten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten